De olieprijs blijft nog minstens vijf jaar onder de 70 dollar per vat, stelt Robin Wehbé, fondsbeheerder bij The Boston Company, een boutique van BNY Mellon. “De Verenigde Staten spelen door de grootschalige productie van schalieolie een belangrijke rol in het overaanbod. Maar de sector heeft zich aangepast aan de ‘new normal’.”
De sector moest op de prijsdaling reageren door rigoureus te snijden in de kosten. Volgens Wehbé heeft dit geleid tot een zichzelf versterkend effect, waardoor het theoretische break-evenpoint voor olie structureel stuk lager is komen te liggen. Daarmee is ook de noodzaak van een hogere olieprijs komen te vervallen.
Wehbé: “De prijscurve van olie wordt bepaald door twee componenten. Enerzijds de kosten voor het vinden van olie en anderzijds voor het winnen van olie. De kosten lagen tot 2015 op circa 30 dollar per vat. Met bijkomende kosten voor transport en een marge lag daardoor de break-evenprijs rond 47 dollar. Vandaag de dag ligt de break-evenprijs eerder rond de 35 dollar, waardoor een prijs boven de 50 dollar een vergelijkbaar rendement oplevert als een olieprijs van 70 dollar, zoals voorheen. Kortom, de sector heeft zich intussen ingesteld op een lagere olieprijs.”
Beleggers moeten selectief zijn in de sector, meent Wehbé. “De groei komt niet meer als vanzelf door hogere prijzen. Ik zie betere risicogewogen rendementen bij bedrijven die beter weten te profiteren van hogere olievolumes dan van hogere prijzen. Ik voorspel met name kansen voor de dienstverlenende kant van de oliesector, zoals transportbedrijven, producenten en onderhoudsbedrijven van machines, apparatuur en pijpleidingen, alsook raffinage- en chemiebedrijven aan de andere kant van de keten.”