De Hoge Raad heeft vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de btw-behandeling van het beheer van vastgoedvennootschappen. Die vragen maken pijnlijk duidelijk dat de btw-behandeling van vermogensbeheer een slangenkuil is.
Het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen (collectief beheer) is vrijgesteld van btw, maar het beheer van individuele vermogens (individueel beheer) is btw-belast. Bij vastgoedvennootschappen is niet altijd even duidelijk of sprake is van collectief of individueel beheer.
Daarom heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) over de btw-behandeling van het beheer van vastgoedvennootschappen. De Hoge Raad heeft het HvJ de vraag voorgelegd of een vastgoedvennootschap met meer dan één belegger kan worden aangemerkt als een gemeenschappelijk beleggingsfonds.
Huidige praktijk
Ook wil de Hoge Raad weten of aan een derde uitbestede vastgoedexploitatie aan te merken is als beheer. Antwoordt het HvJ deze vragen bevestigend, dan is geen btw verschuldigd over het beheer van vastgoedvennootschappen.
Veel vastgoedvennootschappen besteden de exploitatie uit aan een vastgoedbeheerder. Bij commercieel vastgoed berekent de beheerder op dit moment bijna altijd btw, omdat exploitatie niet als ‘beheer’ van een gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt gezien.
Daarnaast is de belastingdienst van mening dat vastgoedvennootschappen of vennootschappen die voor meerdere aandeelhouders in andere zaken dan effecten beleggen geen gemeenschappelijke beleggingsfondsen zijn. Dat betekent dat de beheerders van deze vennootschappen btw verschuldigd zijn over de beheerdiensten.
De beheerder van de vastgoedvennootschap in de onderliggende procedure paste echter de vrijstelling toe. Hij vindt dat exploitatie van vastgoed voor een vastgoedvennootschap met meer dan één aandeelhouder wel degelijk btw-vrijgesteld kan zijn als ‘beheer’ van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
Op grond van jurisprudentie van het HvJ en de wetsgeschiedenis is een beperking van de vrijstelling tot fondsen die in effecten beleggen discutabel. Daarnaast ligt uitsluiting van vastgoedexploitatie niet voor de hand gezien de ruime interpretatie van het HvJ van het begrip ‘beheer’.
Gevolgen
De twijfel van de Hoge Raad toont aan dat vermogensbeheerders zich voor de btw in een slangenkuil bevinden. Vermogensbeheerders die voor beleggingsfondsen werken, hebben het steeds moeilijker om te bepalen of btw verschuldigd is over de beheervergoeding. Berekent de vermogensbeheerder btw en blijkt achteraf dat deze niet verschuldigd is, dan kan de klant deze terugvorderen.
Want in de beheerovereenkomst zal doorgaans staan dat btw slechts berekend mag worden indien die ook verschuldigd is. De btw is niet verschuldigd, omdat uitspraken van het HvJ in beginsel terugwerkende kracht hebben. Moet btw aan de klant worden terugbetaald, dan kan de vermogensbeheerder de afgedragen btw vaak niet meer van de belastingdienst terugkrijgen, aangezien de bezwaartermijn van zes weken zal zijn verstreken.
Verder trok de beheerder de aan toeleveranciers betaalde btw ten onrechte af. De belastingdienst heeft vijf jaar om deze btw na te vorderen. Past de beheerder ten onrechte een vrijstelling toe en blijkt btw verschuldigd te zijn, dan heft de belastingdienst na. Het is commercieel lastig om nageheven btw alsnog van de klant te krijgen.
Er zijn slechts twee manieren waarop een vermogensbeheerder zich kan beschermen in deze slangenkuil. Goede btw-bepalingen in beheerovereenkomsten en algemene voorwaarden zijn meer dan ooit noodzakelijk om nadelige financiële gevolgen van wijzigingen in de afhandeling te voorkomen. Heldere afspraken met de belastingdienst over de btw-behandeling is de enige andere remedie.
Edwin van Kasteren is belastingexpert bij KPMG Meijburg & Co